Basisbegrippen
- Burst: elektrische activiteit die gegenereerd wordt door een spiercontractie. In onderstaand voorbeeld zijn twee EMG-bursts zichtbaar.
- Bepalen van burstduur: de duur van de bursts bepaal je door de tijd te meten vanaf het begin van de burst tot aan het einde hiervan. In onderstaand voorbeeld is de burstduur ongeveer 0.073s.
- Aanspanningspatroon:
o Alternerende bursts: aanspanning van agonist en antagonist wisselen elkaar af
o Synchrone bursts: min of meer gelijktijdige aanspanning van agonisten en antagonisten
o Negatieve myoclonus: plotseling kortdurend tonus verlies (pijl)
- Frequentiepiek: wanneer er in de frequentie analyse een duidelijke piek zichtbaar is. Let erop dat de frequentie van de piek overeenkomt met de frequentie van de EMG-bursts, dus dat je niet een sub- of supraharmonische frequentie interpreteert als tremorfrequentie.
- Ritmiciteit: regelmatigheid, maakt deel uit van de definitie van tremor. Verschillende typen tremoren variëren in de mate van ritmiciteit. Er is geen consensus over de minimale grens voor ritmiciteit die aanwezig moet zijn om te spreken van tremor (Deuschl, 2022).
- Afleidbaarheid: verdwijnen van tremor bij afleiding of duidelijke verandering in amplitude, frequentie en/of richting van de tremor.
- Entrainment: verandering van de frequentie van tremor indien met de contralaterale hand of met een been een opgelegd tempo wordt gevolgd
- Bereitschaftspotentiaal: een trage negatieve golf in het EEG met een amplitude van minimaal 5uV, met een maximum over de centrale gebieden, die ongeveer 2 tot 1,5 seconden voorafgaand aan een intentionele beweging optreedt en ook gezien wordt voorafgaand aan niet-geïntendeerde functionele bewegingen (van der Salm, 2012).